Ik kan niet slapen. Ik probeer me alle plekken voor de geest te halen waar ik al eens geslapen heb en mag van mezelf de fijnste uitkiezen. Met de ogen goed dicht lig ik zomaar weer op die plek. De slaap zal nu wel komen.
Ik kan niet slapen. Ik stel me plekken voor die verschrikkelijk zijn om op dit moment te vertoeven. Zoals de tegels van de badkamervloer. Onder fel licht. Of buiten met alleen een nachtpon aan. Waar een koude wind waait. En waar het regent. Ik lig niet op zo’n plek. Ik lig in mijn warme, comfortabele bed. Ik mag van geluk spreken.
Ik kan niet slapen. Ik hoor geluiden. Het dichtslaan van een autoportier. Het blaffen van een hond. De wind in de bomen. Ik ben blij dat ik in bed lig. Dat ik niet nog een autotocht te gaan heb. Of een rondje met de hond. En dat ik geen boom ben.