Ik krijg een bericht op mijn blog. De schrijver vraagt me of ik met mijn blog de wereld rijker maak. Vraagt me of mensen echt op mijn posts zitten te wachten. En vertelt me dat dat in zijn geval zeker niet zo is.
Ik kijk naar de blogpost waar hij op gereageerd heeft. Het is geen bijzondere post. Ik vertel niets schokkends. Doe geen sappige bekentenis. Heb het niet over wereldleed of politiek. Ik heb het gewoon over iets kleins. Iets alledaags. Iets waar ik tegenaan gelopen ben die dag.
Ik krijg weer een bericht. De schrijver vraagt me of ik dit echt nodig heb. Of ik een soort Facebookje over mezelf wil maken. En eindigt met de opmerking dat mijn leraar Engels van de middelbare school niet trots op me zou zijn. Hij ondertekent met zijn naam. M.
Ik herinner me M. Tijdens de Engelse les van de leraar waar hij het over heeft zat hij aan de schoolbank achter me. Ik kon het goed met hem vinden.
M gaat door: “Echt, je bent het zielige zogenaamd artistieke zeikwijf geworden, wat ik al zag aankomen op het KWL. Ga lekker zo verder.” En later: “Lekker ip adressjes met commentaar blokkeren, toch? Lekker echt, Esther, fijn zo, hahaha, als gedacht, hihi.”
Ik heb een tijdje niet meer geschreven. Het voelde niet meer goed. Of het nu helemaal door M kwam of niet kan ik moeilijk zeggen, maar zijn berichten hebben me zeker niet vrolijk gemaakt.
Ik stel me voor hoe het moet zijn: tegen de vijftig lopen en de behoefte voelen om iemand die je meer dan dertig jaar niet hebt gezien te gaan cyberpesten. Ik word er een beetje grauw van.